Onderwijs en begeleiding

In het eerste leerjaar staat studieles op het rooster. Om te beginnen krijgt de eersteklasser tijdens deze lessen informatie over de school. Verder worden er vaardigheden en leerstrategieën aangeleerd die onmisbaar zijn voor het doelmatig volgen van het onderwijs. Dat begint al met hele simpele zaken, zoals het controleren van de inhoud van de schooltas en het overzichtelijk invullen van de schoolagenda. Maar ook ‘zwaardere’ onderwerpen komen aan de orde, zoals nauwkeurig lezen, doeltreffend memoriseren, het maken van een samenvatting en het omgaan met problemen die de studie negatief beïnvloeden.

Omstreeks de herfstvakantie in klas 2 begint de studiebegeleiding, waarbij vrijwel elke middag vakdocenten voor de Klassieke Talen aanwezig zijn om extra hulp en begeleiding te bieden bij het maken van het huiswerk. Daarnaast werkt het Camphusianum samen met het huiswerkinstituut Kairos. Kairos biedt extra begeleiding bij maken en plannen van huiswerk als ook bij het ‘leren leren’. Daarnaast worden bijlessen aangeboden. Begeleiding en bijlessen vinden na schooluren op school plaats. Voor informatie over tijden en prijzen zie www.kairosinstituut.nl

Dit schooljaar is er ruimte in het rooster om tijdens het eerste uur extra ondersteuning voor de diverse vakken aan te bieden. Op basis van de input van mentoren en vakdocenten worden leerlingen ingedeeld bij vakken waar ze extra hulp bij nodig hebben.

De eerstelijnszorg ligt in handen van de mentor. Deze signaleert en verwijst in voorkomende gevallen een leerling naar de zorgcoördinator. De zorgcoördinator kan besluiten een leerling door te verwijzen (intern) naar een docent met een specifieke zorgtaak, of (extern) naar professionele hulpverlening. Dit laatste zal steeds in overleg met leerling en ouders plaatsvinden. Uiteraard kunnen leerling of ouders te allen tijde contact opnemen met de zorgcoördinator. Eenmaal per trimester organiseert deze het overleg met externe deskundigen in het Zorgadviesteam (ZAT).

In het eerste trimester van het eerste schooljaar vindt er een dyslexieonderzoek plaats. Daarna volgt er een tweetal tests; intelligentie (IST) en motivatie (FES). Aan het eind van het eerste jaar is er nog een faalangstonderzoek. De faalangstreductietraining start in de loop van het tweede jaar. De serie van twee tests (IST/FES) wordt in het derde jaar herhaald. Ook op grond van deze tests kan een leerling steeds in overleg met ouders worden doorverwezen naar interne of mogelijk externe begeleiding.

Er zijn elke dag vele leerlingen in de school aanwezig. Het is van belang dat in die veelheid het individu tot zijn recht blijft komen. De mentor ziet het als zijn taak daar steeds op te letten. Hij is dan ook het directe aanspreekpunt voor de ouders/verzorgers. De mentor signaleert waar mogelijk problemen in de relaties van leerlingen onderling, hetzij in de beslotenheid van het klaslokaal, hetzij binnen de school. Bij problemen spreekt hij de leerling aan en overlegt met hem over een oplossing. Vervolgens onderneemt hij actie. Er zijn dan verschillende mogelijkheden: contact opnemen met de ouders, met de bij het probleem betrokken collega-docenten, met de zorgcoördinator of met de schoolarts. Ook kan de mentor natuurlijk gaan praten met andere leerlingen, wanneer het probleem duidelijk te maken heeft met medeleerlingen. Hij wordt hierin ondersteund door een aantal bovenbouwleerlingen die optreden als hulpmentoren. Dit zijn leerlingen uit de bovenbouw die helpen een klas te begeleiden op allerlei fronten. Te denken valt aan studietips, omgaan met elkaar, wennen op een nieuwe school, huiswerk maken? Hoe doe je dat? En nog veel meer. Een hulpmentor kan vanuit zijn eigen ervaringen op het Camphusianum de leerlingen begeleiden. Ook gaan de hulpmentoren, wanneer mogelijk, mee op kamp en zullen zij aanwezig zijn tijdens klassenfeesten.

Het is duidelijk dat de keuze aan het eind van het derde leerjaar een belangrijke beslissing kan zijn voor met name de leerlingen. Om hen daarbij te steunen en - waar mogelijk - te adviseren, heeft een van de docenten de functie van schooldecaan. Haar taak omvat het geven van voorlichting, het verzamelen van documentatie en het voeren van gesprekken met individuele leerlingen en hun ouders. In het derde, vierde en vijfde leerjaar worden door de decaan enkele keuzelessen gegeven, die toegevoegd worden aan het verplichte lesrooster. Deze taakafbakening neemt niet weg, dat ook de overige docenten en de schoolleiding veel zorg besteden aan de keuzebegeleiding. Aan de definitieve vaststelling van de profielkeuze gaat een informatiebijeenkomst voor leerlingen èn ouders vooraf. Een groot succes is de jaarlijkse Speeddate, waarbij ouders telkens in enkele minuten de vragen van de bovenbouwleerlingen over hun beroepspraktijk beantwoorden. De decaan verstrekt daarnaast onder meer inlichtingen over vervolgopleidingen en het aanvragen van studietoelagen. Ook kunnen leerlingen bij haar terecht voor problemen die zijdelings met de keuze van vakken samenhangen. Ouders die contact wensen met de decaan over het te kiezen profiel of de te volgen (beroeps)richting, kunnen vanzelfsprekend te allen tijde een afspraak maken.

De vakdocenten zijn en blijven (in hoofdzaak) verantwoordelijk voor de inhoud van hun lessen en de begeleiding in hun vak. Zij leren de vakspecifieke studievaardigheden en strategieën aan. Daarnaast hebben zij oog voor het welzijn van de leerling. De vakdocenten observeren de leerling en signaleren wanneer het gedrag of de resultaten van de leerling aanleiding geven tot vragen. Ook op sociaal-emotioneel gebied geven zij de leerling de nodige aandacht. Bij de begeleiding binnen het eigen vak leert de docent de leerling hoe om te gaan met een probleem en hoe inzicht te krijgen in zijn eigen gedrag. Daarnaast reflecteert de docent over het welbevinden van de leerling en diens studievoortgang in het vak. Door de som van al deze contactmomenten tussen leerling en docent, waarin o.a. de redenen van goede of slechte prestaties worden besproken, krijgt de leerling meer inzicht in zijn functioneren en de docent meer inzicht in de leerling.